20 - Rondreis Corsica, deel 3
Vanuit Cargèse reden we weer naar Sagone. Net daar voorbij gingen we de bergen in. Via Casaglione naar Couvent de Saint François net onder Vico. Dit klooster viel een beetje tegen, maar er was wel een mooi mozaïek op één van de muren. Vico daarentegen was weer een heel aardig dorpje op een relatief druk kruispunt van wegen. Het bezit een benzinepomp die verweven is met een kleding/souvenirwinkel en de 2 pompen staan dan ook bijna tussen de jurken. Grappig om te zien! Voorbij Col de Selvi hadden we weer een mooi panorama over de bergen en er stond daar een fraai voorbeeld van kapot geschoten bewegwijzeringsborden. Corsicaanse tegenbewegingen schieten graag en vooral op verkeersborden. Ook zie je vaak, dat van de tweetalige plaatsnaamborden, de Franse namen zijn weggeschoten of -gestreept. Ik vind Corsicanen ook een heel eigen karakter hebben, ze zijn niet Frans, ze zijn niet Italiaans. Ze zijn trots op hun Corsicaanse wortels en taal. Gelukkig ondervinden toeristen nooit hinder van deze schietacties en andere terroristische escapades, heb ik me laten vertellen. Toch hebben wij weer rechtsomkeert gemaakt, want de lunch riep ons, op het strand van Sagone.
Dommage! We moesten Cargèse weer verlaten, want de volgende halte was in Porto met een korte maar spectaculaire route vanaf Piana. Hier vind je de beroemde rode fjorden van Piana, die we ‘s ochtends eigenlijk per boot zouden ontdekken, maar dat reisje ging niet door omdat er onweer in de lucht zat. Gelukkig reden wij voor dit voorspelde weer uit, dus wij hadden vanaf Piana tot aan Porto geweldige uitzichten op de rode rotsen, met als decor groene struiken, blauwe zee en dito lucht. En dit alles moest via erg smalle weggetjes, ik moest ook een keer achteruit rijden voor een grote bus! We hadden heel veel fotogenieke momenten en we hebben een boel genoten. De laatste doorkijk gunde ons een blik op Porto en het strandje met de mooie Genuese toren. Die Genuese torens zie je overal langs de kust by the way. Zij getuigen van het tijdperk dat Corsica ingelijfd was bij Italië/Genua. Vlakbij die toren en het strandje zouden wij een hotel geboekt hebben. Een fijn exemplaar met een kamer met fabuleus uitzicht op die baai en het boulevardje. Je kon er alleen niet met de auto bij, maar er liep een brug over het watertje dat het plaatsje en de boulevard scheidde van een enorm parkeerterrein en het strandje. Na een uitstekende vislunch hebben wij ingecheckt en vervolgens de nog steeds voorspelde onweersbui afgewacht op het strand en in de heerlijke zee. Gelukkig kwam die bui pas ver in de namiddag, het zag er dreigend mooi uit en was eigenlijk weer zo voorbij. Wij waren in ieder geval op tijd in het hotel om daarna alweer te genieten van een vismaaltijd in een naastgelegen restaurant met fraai uitzicht over de andere baai, met een enorme rots, die me aan doodskop deed denken. Goedkoop zijn die vismaaltijden niet, maar wel super lekker en bijna spartelvers.
Het ontbijt mèt uitzicht over de baai van Porto was ook onvergetelijk. Met diezelfde blauwe luchten trokken we het binnenland weer in voor een rondje Marignana, Evisa, Col de Vergio (enorm standbeeld), Lac de Calacuccia en Ota. Compleet met fraaie berg(weg)en, leuke bergdorpjes, varkens, bokken en geiten op de weg, maar ook hier en daar heel slechte wegen met flinke gaten. We eindigden deze dag aan zee met enorm hoge golven en een overheerlijke langoustine op ons bord, gelardeerd met een prachtige zonsondergang.
Al weer veel te snel moesten we afscheid nemen van Hotel Romantique in Porto, want onze laatste 3 nachten zouden we in Île-Rousse doorbrengen. Via een schitterend slingerende weg naar Partinello met Col de la Croix en Galéria reden we eerst naar Calvi. Dit ligt met z’n citadel aan de kust en vanaf het strand is dat het allermooist om te zien. Binnenin de citadel vonden wij het wel aardig, maar eigenlijk een beetje tegenvallen. Het was niet gezellig. Nou zit het Vreemdelingenlegioen hier ook in een enorme kazerne, dus misschien dat dat de sfeer een beetje drukte. Het schijnt wel geweldig te zijn om de kusttrein van Calvi naar Île-Rousse te nemen, maar wij namen de auto. In Île-Rousse hadden wij een leuk appartement met een inimini zwembad en een bloemrijke binnenplaats geboekt. De plaats is zeer levendig met een groot plein waar Jeu de Boules gespeeld werd en rondom veel restaurants en een markthal. Ook dit ligt aan zee, dus ook daar een prima strand en –restaurants. Daar kon je zelfs, heel romantisch, op het strand eten. Hier werd je bediend door medewerkers met stevige kuiten, vanwege het gekluun door dat zand. Het diner werd daar afgesloten met een zonsondergang en een Myrte als digestief. Helemaal top, dat Corsicaanse likeurtje, we hebben het nog vaker genoten!
Ook hier in het achterland (Balagne), viel nog zat te ontdekken, dus de volgende dag bezochten we het prachtige bergdorp Belgodère met een fraai panorama van bovenaf gezien. We hebben de Gorges de l’Asco gereden tot aan Asco. Hier konden we nog net een blik werpen op de hoogste berg van Corsica, de Monte Cinto van 2706 m. hoog. De middag brachten we door op Plage de l’Ostriconi in de ruige regio Désert de Agriates. Dit strand staat hoog aangeschreven, maar je moest eerst een klote-eind in de hitte door de bush bush wandelen (vond Rob met z’n pijnlijke heup niet leuk) en het strand was wel aardig, maar niet echt heel bijzonder.
De volgende dag maakte alles weer goed. Nog een tocht door het fantastische decor van de Balagne bracht ons in Corbara, Pigna, Cateri, Muro en Speloncato. Dat laatste bergdorp vond ik weer één van de mooiste en gezelligste met een leuk pleintje, fraaie huizen, kerken en smalle straatjes. Er zou een gat in een rots te zien moeten zijn, zoals de naam doet vermoeden, maar die kon ik dus niet vinden. ‘s Avonds werd onze laatste Corsicaanse vismaaltijd verslonden, nog altijd in die setting van zand, zee en zonsondergang.
We zouden pas ‘s avonds terug vliegen, dus de laatste dag deden we heel lentement. We reden naar St. Florent en hadden prachtige uitzichten, je kon het langgerekte Cap Corse al herkennen. In St. Florent genoten we van een smakelijke lunch. Voldaan reden we via Patriomonia en Col de Teghime (uitzicht over oost- en westkust), Monserato en Bastia, naar Lucciano. Hier wierpen we nog een blik op de Romeinse opgravingen en Romaanse kerk van La Canonica. Onze Corsicaanse cirkel is rond.
Île de la Beauté, we gaan je schoonheid, je Maquis- en geur, je Pietra-biertjes en Myrte, je smalle bergwegen en kloven, de hoge bergen, het ruige, het wilde vee, mooie dorpjes, de aardige bewoners, de kleuren, de stranden, de zee en het eten missen! Het was uiteraard te verwachten dat 2 weken nooit genoeg zouden zijn. Ik raad minstens 4 weken aan voor dit schitterende eiland. En dan elke 4 jaar ofzo. Onvergetelijk!