56 - Morbihan (regio: Bretagne)
Morbihan (Bretons voor Kleine Zee) is de 56e en ligt in het zuiden van Bretagne. Ik heb hier ooit in 1990 een bliksembezoek gedaan en in 2021 heb ik het vrij uitgebreid bezocht. Het doet hier een beetje tropisch aan gezien de vele palmboomsoorten die hier weelderig groeien. Het gematigde klimaat is onder invloed van de Atlantische Oceaan. We hebben hier in de eerste volle week van september 2021 zelfs nog een paar dagen een temperatuur van 31 graden C. en dus ook zwoele nachten gehad. De Golf van Morbihan kent een microklimaat door een warme golfstroom en wij hadden daar iets westelijker in Belz ook profijt van op de fijne kleinschalige camping Le Moulin des Oies. Gelegen naast de Ria d’ Étel, een binnenzee van ca. 22 m2 tussen Lorient en Carnac in. Je merkt dat het een binnenzee is, omdat eb en vloed hier ook behoorlijk huishouden.
Vanaf de camping zijn we gaan wandelen langs die binnenzee naar St. Cado. Dat is een lieflijk vissersplaatsje dat eigenlijk een eiland is, maar nu verbonden is door een brug. Je vind hier een klein kerkje met een grote calvaire en een minikapelletje aan het water, gelardeerd met oude oesterbanken. Wat nog schattiger is, is het eenzame, maar het waarschijnlijk meest gefotografeerde huisje op een eilandje ernaast! ’s Avonds dineerden Rob en ik heel romantisch in restaurant Sous l’ Pont, dat zoals de naam aangeeft, bijna onder de brug ligt die de D781 en D9 met elkaar verbindt over de Ria d’ Étel.
In Port Louis onder Lorient liepen we langs de citadel en een stukje strand, terwijl we mensen gadesloegen, die naar schaal-en schelpdieren liepen te zoeken nu het eb was. Overigens zie je dat bij eb langs heel de kust, want de mensen hier zijn echt gek op crustacé’s et coquillages.
Het schiereiland Quiberon moest natuurlijk ook onderzocht worden. Er loopt een dikke doorgaande weg overheen, D768. Op die weg ben je natuurlijk nooit alleen, dus ‘vluchtten’ wij al snel naar de Côte Sauvage aan de westkant van het Presqu’ île de Quiberon. Helemaal geen straf natuurlijk, want wild is het hier zeker en daar houden we van. Daarna kwamen we op de terugweg terecht in St. Pierre-Quiberon in een lieflijk klein baaitje voor de lunch, waarna we het strand in gestrekte toestand hebben verkend. Het zeewater was ook super te doen qua temperatuur. Overigens restte van het strand slechts een smalle strook, toen het eenmaal vloed was. Geen probleem, want de meeste toeristische strandgangers lagen hier niet, maar waarschijnlijk wel op de vele Sables Blancs richting Carnac en ook in de gezellige badplaatsen Carnac Plage en La Trinité-sur-Mer. Of ze lagen aan de andere kant, bijvoorbeeld onder Erdeven en Moulin de Narbon (bijzonder mooie molen) in Kerhillio bijvoorbeeld. Maar deze uitgestrekte stranden, konden niet op tegen ons heerlijke ministrandje in St. Pierre-Quiberon.
Na wat onweer ’s nachts, was de temperatuur wat gedaald en dus deden we een rondrit per auto de volgende dag. Via de D9 naar Merlevenez (mooie kerk), Hennebont en Plouay (kasteel verscholen in de bossen) gingen we echt het binnenland in via stille D-weggetjes naar het prachtige boerendorpje Lanvaudan en Poul-Fétan, dat een soort Archeon uit Alphen a/d Rijn herbergt, maar dan in France. Helaas gesloten, wegens verbouwing. Dan maar naar Site de Castennec, dat een mooi uitzichtpunt beloofde, maar dat niet had, omdat de vele bomen je het uitzicht benamen op een meanderende rivier. Tenminste ik denk, dat het dat had moeten zijn. Ik gok soms ook maar wat!
Daarna onderweg naar de D768 om naar de camping terug te keren, zagen we opeens een toren uit het veld steken. Wonderlijk! Het leek, dat deze weggezakt was in de landerijen en tussen wat bomen. In mijn Michelingids stond niks bijzonders! We zijn toch omgekeerd en op zoek gegaan naar die toren. Bleek deze van de oude kapel te zijn van St. Nicodème. En inderdaad, hij staat in een kuil. Nou van mij krijgt de verrassend oude schoonheid en ligging van deze kapel 3 sterren! Ga zelf maar kijken langs de D1 zo’n 12 km onder Pontivy! Echt bijzonder!
De volgende dag was ‘t ook geen strandweer en dat is soms maar goed ook, want er is nog veel meer te zien in Morbihan dan alleen strand. De Allignements bij Carnac, daar was ik in 1990 al eens geweest. Je verdwaalt hier bijna tussen kilometers lange rijen menhirs uit prehistorische tijden. De grote rechtopstaande stenen staan in oplopende grootte in parallelle rijen opgesteld in de heidevelden. Van die stenen maakte men ook dolmens (hunebedden/grafkamers) en tumulussen (grafheuvels). Niemand weet precies wat die raadselachtige opstellingen betekenen, maar mijn Rob, bedacht dat dit zo’n 7000 jaar geleden een megagrote winkel was, waar men precies de maat steen kon vinden die men nodig dacht te hebben bij het bouwen van zo’n grafheuvel…. Hahaha, wie weet? Overigens is het hier nu megadruk met toeristen en zijn die stenen met een hek omgeven, waar je alleen nog met een gids binnen mag, maar het blijft zeer indrukwekkend! Maar toch, zo’n 35 jaar geleden konden we nog gewoon vrij rondlopen tussen die megalieten.
Hier vlakbij bezochten we Tumulus de Kercado. Je mag hier naar binnen. Interessant! In 1990 bezocht ik de Tumulus de Pierre Plates bij Locmariaquer met een gids, die of de dorpsgek was of ik begreep ‘m niet goed. Hij liet ons toen wel met zijn zaklampje de petrogliefen zien, die gekerfd zijn in de binnenmuren. Schitterend! Verder hebben we toen ook nog de grote menhir gezien, die ooit door de bliksem is omgevallen. En die andere grote, die hier nog recht overeind staat.
Een ander soort tumulus is die van Pointe de Petit Mont (onder Arzon) aan de overkant van Locmariaquer op het Presqu ’île de Rhuys. Dit is een hooggelegen joekel gebouwd tussen 4500 en 2500 v.C., voorzien van kleinere steentjes met binnenin 3 dolmens, die in de 2e Wereldoorlog verbouwd werd door de Duitsers. Het resultaat ziet eruit als een ‘grafbunker’. Heel bijzonder of juist jammer, maar wel met een fenomenaal uitzicht over de Côte des Megalithes.
Op dit schiereiland bezochten we ook nog een mooie rustige baai bij St. Gildas-de-Rhuys voor een picknick en we zagen het pompeuze Château de Suscinio.
Van de baai van Morbihan hebben we helaas niet zo veel meegekregen, want de wegen langs die baaien maken de afstanden te groot voor een dagtoer. Rondom hoofdstad Vannes was het ook druk op de wegen. En daar hou ik niet zo van. Het prachtig gelegen kasteel van Josselin aan de rivier de Oust, op ca. 35 km boven Vannes, was wel weer een verademing.
Via Rochefort-en-Terre in het zuidwesten, één van de meest fleurige en karakteristieke dorpjes, die ik ooit aanschouwd heb, zijn we naar de Loirestreek gereden. Morbihan hebben we achtergelaten, wetende dat er nog genoeg te ontdekken is voor een volgende keer!